Kloek
Afgelopen weekend gingen manlief en ik een nachtje weg. Naar
een mooi hotel in een leuke stad. Zónder de kinderen. Sinds zij er zijn, doen
we dit jaarlijks. Na elk weekendje samen zeggen we tegen elkaar: “we zouden dit
echt vaker moeten doen.” En elke keer verstrijkt er opnieuw een heel jaar
voordat ons nachtje weg weer aanbreekt.
Hoe komt het dan in hemelsnaam dat het ons maar niet lukt dat ene nachtje weg wat vaker ingepland te krijgen? Allereerst speelt hier het excuus-van-de-te-volle-agenda een rol. Op miraculeuze wijze vliegt een jaar bij ons altijd supersonisch snel voorbij, waarin weekenden gevuld zijn met verjaardagen, een griepje, familiebezoekjes, waterpokken, gezinsuitjes, zwemles en ander niet te missen lief en leed. Maar er is nog een andere, veel bepalendere factor, die maakt dat we er niet vaker aan toekomen om samen weg te gaan. Een factor waaraan ik, en niemand anders, geheel debet ben. Een factor die meestal sluimerend op de achtergrond aanwezig is, maar soms in volle glorie alle spuigaten uitloopt.
Gek eigenlijk, want wat is het elke keer weer genieten, even
samen zijn zonder die twee woelige wervelwinden om ons heen. Ongestoord kunnen
slenteren door de stad, zonder een zeurend “hoe ver is het noooog, ik ben zo
moeeehoeee” te horen. Winkel in, winkel uit kunnen gaan, zonder gekrijs en
gegil van een drammende en dreinende koter die perse nú een ijsje wilt.
Uitgebreid kunnen dineren, maar liefst drie gangen bestellen en een heus
gesprek kunnen voeren tijdens de maaltijd, dat gaat over iets anders dan Frozen of Brandweerman Sam. Uitslapen, lang, héél lang, kunnen uitslapen. En
dan nog een keer omdraaien. Heerlijk.
Hoe komt het dan in hemelsnaam dat het ons maar niet lukt dat ene nachtje weg wat vaker ingepland te krijgen? Allereerst speelt hier het excuus-van-de-te-volle-agenda een rol. Op miraculeuze wijze vliegt een jaar bij ons altijd supersonisch snel voorbij, waarin weekenden gevuld zijn met verjaardagen, een griepje, familiebezoekjes, waterpokken, gezinsuitjes, zwemles en ander niet te missen lief en leed. Maar er is nog een andere, veel bepalendere factor, die maakt dat we er niet vaker aan toekomen om samen weg te gaan. Een factor waaraan ik, en niemand anders, geheel debet ben. Een factor die meestal sluimerend op de achtergrond aanwezig is, maar soms in volle glorie alle spuigaten uitloopt.
Laat ik bij deze dan maar het heikele punt bekennen: ik ben
een kloek. Een ontzettende K-l-o-e-k, met een hoofdletter K. Een kloek die
leeft in de illusie dat zij (en echt alleen zíj) het allerbeste voor haar
kroost kan zorgen (wat natuurlijk nergens op slaat). Een kloek die kampt met
schuldgevoelens als ze er een keertje niet is (want wat moeten die arme
hulpeloze pluizenbolletjes nou toch zonder haar…? Juist ja, dat slaat nog
minder ergens op). Een kloek die het liefste haar kleine kuikentjes altijd
dichtbij zich heeft, onder haar warme vleugels, waar het warm, veilig, knus en
gezellig is.
Maar ook een kloek moet af en toe haar vleugels uitslaan. Om
even wat ruimte te voelen en haar gekuifde hoofd leeg te maken. Om samen met
meneer Haan op stok te gaan en eens niet voor dag en dauw wakker te worden van kinderlijk
gekakel. En ook die kuikentjes moeten zelf leren fladderen en ontdekken wat het
juiste moment is om “tok” te zeggen. Al is het maar eens per jaar. Of heel
misschien twee keer. Dat moet lukken, toch?!
Reacties
Een reactie posten