Kinderen zijn keihard

Achter ons huis ligt een speeltuin. Vijf grote stappen en je bent er. Het stelt niet veel voor: een glijbaan, twee schommels, een klimrek en een wip, maar Thomas vermaakt zich er opperbest. En omdat het zo dichtbij is, kan hij er inmiddels zelfstandig naartoe. Met een apetrots gezicht stapt hij dan op zijn fiets (waarom zou je die vijf meter lopen als je hem ook kunt rijden?) en gaat op pad. Stiekem gluur ik elke tien minuten om het hoekje. 

Eigenlijk gaat het altijd goed. Meestal speelt Thomas alleen, maar soms zoekt hij interactie met andere kinderen. Zo ook vorige week. Een stuk of acht jongens en meisjes deden samen tikkertje. Ik hoorde ze al vanuit de achtertuin. De enthousiaste kreten van Thomas kwamen overal bovenuit. Leuk! Met een glimlach van oor tot oor ging ik vlug even kijken.

Mijn blijdschap maakte echter bruut plaats voor hevige teleurstelling, toen ik zag hoe Thomas behandeld werd. Alle kinderen tikten hem direct terug als hij hen had aangeraakt, waardoor hij continu “de tikker” bleef. Ik zag dat Thomas er niets van snapte: waarom lukte het hem nou niet? Met een verhit hoofd bleef hij stug doorrennen. Onderling werd er gefluisterd, gewezen en gegrinnikt. Verscholen achter een schutting stond ik mezelf in te houden. Kinderen zijn nu eenmaal hard, hij moet zichzelf leren redden, je bent weer overbezorgd: duizenden gedachten raasden tegelijkertijd door mijn hoofd. 

Toen Thomas’ tong zowat op zijn hielen hing, de kinderen hem overduidelijk allemaal hardop uitlachten en hij ook nog eens werd uitgescholden, besloot ik dat het genoeg was. Ik nam Thomas apart en vertelde hem dat hij het best mocht aangeven als hij even uit wilde rusten. Hij had tenslotte zijn best gedaan en was een goede tikker geweest. Opgelucht slaakte hij een diepe zucht. Ik overwoog met de kinderen in gesprek te gaan, maar wist eigenlijk niet zo goed hoe. De moeder van één van de wat oudere jongens zat op een bankje stoïcijns voor zich uit te staren. Zelfs toen haar zoon luid en duidelijk riep dat “ze nu eindelijk weer normaal konden spelen, omdat dat gekke kind naar huis ging”, bleef het stil. Ik zocht haar blik, maar ze keek acuut de andere kant op. 

Haar neus bloedde harder dan tien geslachte koeien bij elkaar. De tranen schoten in mijn ogen terwijl tegelijkertijd het stoom uit mijn oren kwam. Ik slikte de brok in mijn keel vlug weg en schraapte mijn keel. Op rustige toon deed ik mijn best de jongen uit te leggen dat samen spelen veel gezelliger was, en dat ieder kind nu eenmaal anders is. Hij knikte bedremmeld en liep vervolgens naar zijn moeder, die ondertussen voorovergebogen met haar gsm zat te spelen. Thomas was moe en het was etenstijd, dus verlieten we samen de speeltuin.

Eenmaal thuis, boven de dampende pannen, voelde ik hoeveel zeer het me deed. Ik besefte dat ik Thomas voortaan niet meer zomaar alleen naar de speeltuin zou durven laten gaan. En dat niet eens omdat hijzelf in die situatie nou zo ontzettend hulpbehoevend is, maar enkel omdat samen spelen met iemand die afwijkt van de grote massa voor sommige kinderen blijkbaar ongelofelijk ingewikkeld is. Voortaan zal ik dus ook op dat bankje zitten, naast die wegkijkende moeder. Om haar kind, en waarschijnlijk daarnaast vele anderen, te kunnen begeleiden in de omgang met mijn “oh zo gekke” Thomas.

Reacties

Best gelezen berichten